Zaterdag 4 juli 1998. Stade Velodrome in Marseille. Bijna 25 jaar geleden! De kwartfinale van het WK Voetbal in Frankrijk: Nederland-Argentinie. Ik was voor NOS-radio bij dat WK en fungeerde als ‘derde’ verslaggever bij deze wedstrijd. Jack van Gelder en Ron de Rijk deden het wedstrijdcommentaar, ik was met een zender (draadloze verbinding) aanwezig voor diverse interviews, onder meer na afloop van de wedstrijd.
Het Nederlands elftal op zaterdag 4 juli 1998 in Stade Velodrome in Marseille.
Door goals van Patrick Kluivert (12”) en Claudio Lopez (17”) was het gelijk. De slotfase van deze wedstrijd was één van de meest hectische die ik ooit heb meegemaakt. Vlak voor tijd kregen Arthur Numan (76”) en Daniel Ortega (88”) een rode kaart. Iedereen maakte zich op voor de verlenging van tweemaal 15 minuten. Ik besloot met mijn zender vast naar ‘beneden’ te gaan om daar en goede plek te hebben om straks mijn interviews te kunnen doen. En ook nog iets van de verlenging te kunnen zien. Ik was net vijf minuten aan de rand van het veld (dat kón toen nog…), toen Dennis Bergkamp in de laatste minuut de winnende goal maakte. Het verslag van Jack van Gelder is inmiddels legendarisch! Dat geluid in mijn koptelefoon!!!
Wie ik in de hectiek na afloop allemaal heb geinterviewd weet ik niet meer. Wat ik nog wel weet is dat ik op afstand bondscoach Guus Hiddink riep en wenkte om bij mijn microfoon te komen (ik mocht wel aan de rand van het veld staan, maar mocht er niet óp). Met lichaamstaal en gebaren maakte Guus mij op niet mis te verstane wijze duidelijk dat zijn spelers nu even belangrijker waren! Een minuut of 10 later heb ik Guus natuurlijk uitgebreid kunnen spreken. We hebben het daar onlangs nog over gehad en er smakelijk om gelachen. Vanochtend kwam bovenstaande verhaal weer helemaal aan mij voorbij.
Dennis Bergkamp na zijn beslissende goal in de laatste minuut van de wedstrijd.
Want vanavond is het weer kwartfinale WK Voetbal. Nederland-Argentinie. In 1998 won Oranje dus dankzij die goal van Bergkamp, maar in 2014 verloor Oranje in de halve finale van het WK in Brazilie van de Argentijnen. Met strafschoppen nog wel, na een bloedeloze 0-0. De ouderen onder ons kennen ook het verhaal uit 1978 nog wel, de verloren WK-finale tegen de Argentijnen in Buenos Aires. Er staat volgens mij nog steeds een oude rekening open!
Komend weekend opent in Tignes in de Franse Haute Savoie het ski-seizoen. Op de gletsjer van La Grande Motte op ruim 3000 meter ligt inmiddels voldoende verse sneeuw voor een verantwoorde seizoensopening. De meest fanatieke skiërs zullen zich verdringen voor een eerste rit naar beneden; ondanks mijn eigen fanatisme meld ik mij pas in de tweede week van Januari in het Franse skidorp.
De gletsjer La Grande Motte in Tignes
Tignes en het aanpalende Val d’Isere hebben zo’n 20 jaar geleden mijn hart gestolen. Tijdens een eerste bezoek voor Ski Magazine aan het gebied was ik er op slag verliefd op. Toegegeven, het is niet het goedkoopste gebied. Maar ook toen verzuchtte ik al dat elke verliefdheid toch wel wat geld kost? Mijn eerste bezoek aan Espace Killy, zoals het gebied toen nog heette, was in 2003. Vanaf 2011 ben ik er jaarlijks geweest; slechts het Coronajaar 2020 moest ik verzaken.
Tignes en Val d’Isere zijn voor mij kilometers-lange afdalingen. Niet te lastig, lekker brede ‘snelwegen’, alles blauw-rood en vrijwel alles boven de boomgrens. Het liefste ga ik smorgens met de Funiculair naar de top van La Grande Motte, om daar in de vrieskou te starten: via de Genépy naar Val Claret. Van daaruit omhoog naar Borsat, via Bellevarde en de Face Olympique, vervolgens in de nog betrekkelijk nieuwe gondel naar Solaise om via de spectaculaire Leissières-lift rond lunchtijd te eindigen op de gletser van Val d’Isere. En dat zelfde traject doe ik smiddags met een enkele variatie qua route in omgekeerde richting.
Drankje bij L’Escalier Blanc tot de zon achter de bergen verdwijnt….
Een perfecte skidag eindigt dan met wat drankjes in après-ski-tempel La Folie Douce (aan de piste tussen Val d’Isere en Tignes), maar ook steevast met een heerlijk wijntje op het terras van L’Escalier Blanc in het centrum van Tignes. Daar is het in de zon heerlijk vertoeven, tot de zon achter de bergtoppen verdwijnt. Dan koelt het rap af en is het tijd voor de boodschappen, douchen, wat lekkers koken en nog wat chillen. Niet zelden hou ik het dan rond een uur of negen wel voor gezien. Om de volgende dag natuurlijk weer met de eerste lift om hoog te gaan.
De gletsjer La Pisaillas in Val d’Isere
Die route tussen de gletsjers van Tignes en Val d’Isere doe ik zeker twee keer in die week: het is een perfecte skiroute met niet al te lastige afdalingen. Op de Face Olympique na dan! Meteen rijst dan de vraag hoe het in de toekomst zal zijn. Gletsjers smelten onder de stijging van de temperaturen en hebben minder bescherming van de eeuwige sneeuw. Want die smelt als eerste! Deze winter openen skigebieden op gletsjers al later dan gewoonlijk; in Oostenrijk blijft de eerste gletsjer, de Dachstein, zelfs de hele winter gesloten. Vorig jaar was ik met mijn racefiets op de Col de L’Iseran, naast de gletsjer van Val d’Isere: er was vrijwel geen sneeuw te zien. Afgelopen zomer fietste ik de Stelvio in Noord-Italie; daar was er op de top van de Stevio-gletsjer eenzelfde beeld. En in het najaar kwamen gaandeweg steeds meer alarmerende berichten over de smeltende ijskappen en krimpende gletsjers.
Tignes Le Lac vanuit de lucht gezien
Ik wil komende januari eens uitzoeken hoe het is gesteld met de twee gletsjers in de Haute Savoie. Hoe lang kunnen we nog skiën op La Grande Motte en Le Pisaillas in Val d’Isere. Wat doen beide dorpen eraan om ervoor te zorgen dat we er nog járen kúnnen skiën. Of valt er uiteindelijk simpelweg niets aan te doen en moeten we ons overgeven aan de grillen van de natuur en de invloeden van het veranderende klimaat? En accepteren dat gletsjers steeds kleiner worden en uiteindelijk zullen verdwijnen? Ik denk dat daar wel een mooi journalistiek verhaal uitrolt!
Het beklimmen van de Col de L’Iseran vorig jaar zomer in Val d’Isere smaakte naar meer. En ik besloot de lat dit jaar maar eens extra hoog te leggen: de 2760 meter hoge Stelvio in Noord-Italie. Ik ben daar een jaar of 20 geleden al eens met de auto geweest voor een zomerski-reportage voor Ski Magazine. En dit jaar moest het dus maar eens met de racefiets gebeuren. ‘Doe eens gek!’
Euforie op de top van de Stelvio-pass….
De voorbereiding was in tegenstelling tot vorig jaar prima: ik heb veel getraind in de Groesbeekse en Berg en Dalse heuveltjes, de Zuid-Limburgse heuvels en voldoende blessurevrije kilometers gemaakt. En, als laatste voorbereiding drie dagen eerder in Frankrijk samen met schoonzoon Marc ook nog de Col de Porte beklommen, de 1326 hoge berg in de Dauphiné, waar Primoz Roglic in 2020 de tweede etappe van de Dauphiné won. Een serieuze klim dus. En die was stevig, maar ging op zich heel erg goed. Dat was op vrijdag.
Op zaterdag vertrok ik vanuit Les Abrets in de Dauphiné naar Bormio in Noord-Italie. Ik had daar een hotelletje geboekt aan de voet van de klim. Bormio is een voor Italianen belangrijk wintersportoord en doet in 2026 mee als alpineskilocatie bij de Olympische Winterspelen in Milaan en Cortina d’Ampezzo.
Op de top van de Col de Porte, op de vrijdag vóór m’n vertrek naar Italië…
Ik zou de Stelvio, afhankelijk van de weersomstandigheden, op maandag of dinsdag doen. Maandag bleek het weer wat onbestendig, dus de keuze viel al snel op de dinsdag. En dat was een goeie keuze. De nacht was onrustig. Veel wakker, weinig slaap. Ik heb daar altijd last van als er spannende dingen te gebeuren staan. Van nature ben ik iemand met best veel zelfvertrouwen, maar om een of andere reden was er ook best wat twijfel. Was de Stelvio niet te hoog gegrepen? Het was meteen vanaf mijn hotel in Bormio klimmen geblazen. Geen kans om even lekker een paar kilometer warm te draaien. Hoe zou dat gaan? En dat laatste stuk met een klim van meer dan 10 procent? Zou ik dat dan nog kunnen?
Bij de start, 100 meter van mijn hotel in Bormio, op 1225 meter.
Dinsdagochtend, acht uur. Prima weer, onbewolkt en zo’n 16 graden. Na ‘n lekkere douche en een fruit- en joghurtontbijt in m’n hotel stap ik op de fiets, op naar de top van de Stelvio, een rit van precies 21,5 kilometer. Van 1225 meter naar 2760 meter. Twee bidonnetjes gevuld met Isostar, bandjes op 6 bar, voor de zekerheid windjack en armstukken in m’n achterzakken. En natuurlijk m’n Oranje tenue aan, want Italianen mogen best weten dat ik uit Nederland kom en dat ik daar trots op ben. “Here we go!” roep ik bij het verlaten van de parkeerplaats van het hotel. En meteen was het vijf, zes procent klimmen. Ik doe het rustig aan om toch eerst een beetje warm te draaien. En, ik moet toegeven, het eerste stuk ging onverwacht best lekker. Sterker nog: het ging eigenlijk best lekker tot de koffiestop halverwege, bij 11 kilometer . Ik fiets al snel op m’n binnenblad en achter op m’n 32’er: dat was prima te doen.
Maar liefst 35 van dit soort haarspelbochten, Tornante’s, tot de top….
Na de koffiestop was het een lang lint van haarspeldbochten, 35 ‘tornante’s’ in totaal, naar de top van de Stelvio-pass. En de laatste vier kilometer waren ècht een hel. Nog nooit had ik zulke ontploffende bovenbenen, stokkende adem en een hartslag van tegen de 160. Als het qua conditie niet meer gaat, schakel ik meestal over op karakter, maar zelf dát was op dat moment zo goed als op. De laatste kilometers gingen op het tandvlees in een bijna wandeltempo.
Hoeveel keer in mijzelf wel niet heb afgevraagd waar ik aan was begonnen (“Waarom dóe je dit in godsnaam! Ga lekker op een handdoekje met een wijntje op een strand liggen!”), hoevaak ik niet heb gekeken naar het geluksarmbandje, dat mijn kleinzoon Julian mij had meegegeven. En, ja ik heb gedacht om te stoppen en om te draaien. Maar dat heb ik niet gedaan. Want ik wist ook dat het euforische gevoel van het halen van de top van de Stelvio vele malen lekkerder zou voelen dan al die shit van de zware kilometers daar voor.
De beklimming van de Stelvio gezien vanaf het punt van de laatste drie kilometer…..
Ik praat er achteraf gemakkelijk over, maar deze klim was vele malen zwaarder dan de Col de L’Iseran vorig jaar zomer. En tóch ga ik het volgend jaar weer doen, een mooie col beklimmen! De keuze is voor 2023 gevallen op de 2450 meter hoge Port d’Envalira in Andorra, op de grens van Frankrijk en Spanje in de Pyreneeën. Je kunt die van drie kanten beklimmen. Ik ga nog even uitvogelen welke klim voor mij het beste (lees: gemakkelijkste) is. Voorlopig laat ik de racefiets echter even een week of anderhalf staan: even het oude lijf een beetje laten herstellen. Want dat heeft wel een tikkie gehad!
Het is zomer 1972 en ik mag een proefprogramma maken bij Radio Noordzee. Ik had net een paar weken mijn HAVO-diploma op zak, was dj in de regio Nijmegen en woonde in Molenhoek, iets ten zuiden van de Keizer Karel-stad.
Eén ding was al langer duidelijk: ik wilde bij de radio. Radio Veronica, Radio Noordzee, Hilversum 3: het interesseerde mij niet. Ik wilde bij de radio. Dat was de ultieme droom. Ik maakte al programma’s voor de GARO, een ziekenomroep in Groesbeek en Nijmegen, maar ik wilde naar het èchte werk. Naar Hilversum dus. Hoe ik het voor mekaar gekregen heb weet ik niet meer, maar op een gegeven moment lag er een uitnodiging in de bus van Radio Noordzee om daar een proefprogramma te komen maken. Ik zou met de trein naar Bussum gaan, waar de studio’s waren. In Hofstede Oud-Bussum.
Foto: In 1972 in de GARO-studio in Groesbeek
Nu wil het toeval dat een HAVO-klasgenootje, in Molenhoek bij mij om de hoek woonde. Helly heette ze. En ze had die zomer een vriendje te logeren. Ene John de Mol. Die, zo bleek later, wel eens als technicus bij Radio Noordzee werkte. Waar zijn vader, John de Mol sr., een flinke vinger in de pap had. De Mol -ex-musicus- richtte in 1962 de Stichting Conamus op om de belangen van andere Nederlandse artiesten te behartigen. In 1964 begon hij als vertegenwoordiger bij muziekuitgever Strengholt. In 1987 richtte hij in zijn functie als directeur van Conamus de Academie voor Lichte Muziek op. Begin jaren zeventig was De Mol directeur van de zeezender Radio Noordzee International. Om de link van John de Mol sr. en jr. naar Radio Noordzee even te duiden. John de Mol was een jaar of drie jonger dan ik.
Enfin, die John de Mol die bij klasgenootje Helly op visite was, ging op dezelfde dag naar Bussum als ik. Omdat er inmiddels contact gemaakt was, reisden we samen vanuit Nijmegen met de bus en trein, hadden het onderweg over alles en nog wat en speculeerden al dat hij mogelijk als technicus bij mijn proefprogramma zou zijn. Wat uiteindelijk inderdaad ook het geval was. Grappig was dat daar ook ene Ferry de Groot rondliep, jaren later mijn chef bij NOS Langs de Lijn.
Foto: In 1972 in de GARO-studio in Groesbeek
Van het proefprogramma zelf weet ik weinig meer. Het was in elk geval niet een dermate doorslaggevend succes dat het mij iets opleverde. Ik herinner mij dat ik redelijk gedesillusioneerd terug naar huis ging. Maar dit verhaal kwam deze week weer volop in mijn gedachte terug, nu John de Mol met zijn Voice of Holland zo onder een vergrootglas ligt. Ik heb ooit met hem een radioprogramma gemaakt! John de Mol heeft het in de loop der jaren zakelijk goed gedaan. En ik ben –dat is bekend- uiteindelijk ook bij ‘de radio’ terecht gekomen, waar ik tussen 1980 en 2006 een meer dan prima werkzaam leven heb gehad. Gelukkig wel iets meer in de luwte dan John de Mol, dat dan weer wel.
Nee, er is aan mij geen groot voetbaltalent verloren gegaan. Ik was wel fanatiek, maar ik had echt geen talent. Ik kon geen bal 20 keer hoog houden, ik had geen vlammende passeerbeweging. Maar ik was wel snel, dat wel. En was daarom de schrik van menig rechtsback, die ik met mijn snelheid als linksbuiten m’n hielen liet zien om vervolgens een voorzet te geven. Die er af en toe ook nog eens per ongeluk in waaide. Ook dat. Maar verder was ik een zeer middelmatige voetballer. En áls ik dan een keer een goal maakte, was dat er een die iederéén gemaakt zou hebben.
Het clubhuis van OSC aan de Vlamenburg in Den Haag/Mariahoeve
Toen wij in 1966 verhuisden naar de Haagse nieuwbouwwijk Mariahoeve was daar voetbalvereniging OSC. Van oorsprong was dat een Voorburgse club, een fusieclub voortgekomen uit de clubs Oosterboys en S.V.T. Zo ontstond OSC, Oosterboys SVT Combinatie. Omdat de nieuwbouwwijk Mariahoeve sociaal gezien dringend behoefte had aan een voetbalclub en OSC in Voorburg min of meer overbodig was, zorgde de gemeente Den Haag voor twee velden aan de Vlamenburg, temidden van alle nieuwbouwflats. En daar nestelde OSC zich en werd ik in 1967 als 15-jarig jongetje lid van OSC: gele shirts, blauwe broeken en blauwe kousen. Ik vond het geweldig! De héle week leefde ik toe naar die ene competitiewedstrijd op zaterdag. Ik zat op de MULO en in mijn klas zat ook ene Dickie. Een jongen met een Molukse achtergrond. Hij speelde in hetzelfde team als ik en iedere dag hadden we het op school over de wedstrijd van de zaterdag die komen ging. Mán, wat waren we fanatiek. Maar eenmaal op het veld viel het allemaal toch nog wel wat tegen. Want we waren gewoon niet zulke goeie voetballers. Ik heb er een fijne tijd gehad, daar bij OSC. Van ons huis was het 10 minuten op de fiets. Ik woonde op de Saffierhorst. De Vlamenburg was niet echt ver weg.
De clubvlag van OSC
In 1969 verhuisden wij naar Wassenaar. Voetbal had mij ondanks een gebrek aan talent te pakken en dus meldde ik mij aan bij Blauw Zwart, de destijds trotse hoofdklasser uit Wassenaar. Ook daar was ik een leuke voetballer, maar niet meer dan dat. Ik schopte het geloof ik tot de B2. Ik weet er niet zoveel meer van. Wel dat wij mijn laatste wedstrijd, vlak voordat wij in 1973 verhuisden naar Mook bij Nijmegen, in een thuiswedstrijd met Blauw Zwart wonnen. Van wie weet ik niet meer, maar we wonnen met 2-0. En ik maakte ze allebei! Twee van die lullige intikkertjes. Maar ja, ook dát is en kwaliteit, toch? Apetrots was ik, want mijn vader was erbij.
Na mijn verhuizing naar Mook werd ik lid van Eendracht, de lokale voetbalclub. Wat een boerenkoolvelden waren dat, zeg. Ik heb daar nooit een fijn gevoel bij gehad en haakte na wat proeftrainingen al snel af. Later bleek dat ik toch meer voor duursporten in de wieg ben gelegd. Ik heb tennis gespeeld, heb gevolleybald, maar hardlopen, schaatsen en fietsen waren toch veruit favoriet. Laat mij maar een hele of halve marathon lopen. Of een middag schaatsen op de Loosdrechtse Plassen. Of tegen de 100 km fietsen. Daar doe je mij meer plezier mee dan een passeerbeweging tegenover een rechtsback, waarvan ik bij voorbaat weet dat-ie toch op niets uitloopt. Ik heb nog wel eens een wedstrijdje in een journalistenelftal gespeeld. Tegen Helmond Sport afgedroogd worden met 11-0. Of tegen de technische staf van PSV alle hoeken van het veld zien. Los van de gezelligheid word je daar ook niet vrolijk van.
Met journalistenteam tegen technische staf PSV
Misschien heeft het feit dat ik als voetballer nooit kon doorbreken er wel toe geleid dat ik later voetbalverslaggever ben geworden. Ik heb het allemaal zo van dichtbij meegemaakt, dat ik het precies voelde toen die linksbuiten met een snelle passeerbeweging de rechtsback liet staan en uit een voorzet de winnende goal liet maken. Waarmee ik bedoel: ergens heeft het zo moeten zijn. Mijn talenten lagen blijkbaar op een ander vlak. 😉
In 1992 en 1993 liep ik, in Eindhoven, twee keer de hele marathon. Op dinsdag 10 augustus 2021 reed ik op de racefiets de Col de L’Iseran in de Franse Alpen omhoog: van 1500 naar ruim 2770 meter. Wát een tocht. Wát een afzien! Het voelde als mijn derde marathon.
Na 3,5 uur klimmen de top van de Col de L’Iseran bereikt!
De nacht van maandag op dinsdag was een onrustige nacht. Korte slaapjes afgewisseld met lang wakker liggen. De Col de L’Iseran: wat als ik het niet zou kunnen? Wat als ik niet de benen had om die klus te kunnen klaren? Wat als ik halverwege eigenlijk beter om zou kunnen keren en terug naar de auto rijden? Ik had de dag ervoor de Montée de Tignes gedaan: de laatste 10 km van de 9e Tour-etappe van dit jaar. Ook strak omhoog met finish op 2100 meter. En dat voelde goed en gaf dus hoop. Of toch niet? Uiteindelijk viel ik weer in slaap en werd tegen acht uur wakker. Douchen, ontbijten, weer- en windbericht op m’n iPhone checken en alles klaarmaken voor de grote tocht. De benen voelden goed, maar de vraag was of dat ook na 10 kilometer nog zo was. Er zat wat onzekerheid in m’n hoofd.
Af en toe een foto- en drinkmomentje onderweg
Het ontbijt was in mijn B&B prima geregeld: verse croissants, prima jam, iets tè lauwe koffie, maar goed genoeg om een kleine bodem te leggen voor de beklimming van de Col de L’Iseran die dag. Vanaf mijn B&B, gelegen in Tignes Le Brévières, was de top van de Col de L’Iseran zo’n 25 kilometer. Start op 1500 meter, einde op 2770 meter. Maar Claude, de maître van het B&B, had mij al gezegd beter met de auto naar Les Dailles te rijden, tot vlak vóór Val d’Isere. De drie tunnels tussen Les Brévières en Les Dailles waren te gevaarlijk voor fietsers. Bovendien werd er gewerkt aan de weg. Dus: beter starten op de camper-parkeerplaats in Les Dailles, precies 18 km tot de top van de Col de L’Iseran. Een advies dat ik ter harte heb genomen.
De eerste zes, zeven kilometer waren redelijk vals plat
De zon kwam weldadig achter de bergtoppen tevoorschijn, toen ik net na half tien mijn Audi op de camper-parkeerplaats in Les Dailles stuurde. Ik was niet de enige die vanaf die plek richting de Col de L’Iseran ging. Dat schept meteen een band, maar ik was wel alleen toen ik na een kwartiertje vertrok. De grootste fout die ik zou kunnen maken was met iemand mee op rijden. Ik zou en moest m’n eigen tempo rijden. In iemands wiel gaan zitten zou een grote misrekening kunnen betekenen.
De eerste zes, zeven kilometer waren redelijk vlak tot venijnig oplopend (foto boven). Het was in elk geval een stuk waarop je lekker in je ritme kon komen. Lekker een beetje rondkijken naar het steeds ruiger wordende landschap. Het voelde goed en vond dit een prima begin. In de Alpen staat het voorblad steevast op het binnenblad: ik had ook nu genoeg ruimte om lekker mee te draaien. Onderweg, bij 13 km even een korte stop gemaakt voor een foto. Daarna door tot ik een parkeerplaats zag. Ik hoopte dat ze daar een ‘snelle’ koffie zouden hebben. Maar dat was ijdele hoop.
Al snel op behoorlijke hoogte
Het was het einde van die lange aanloop en het begin van de eerste haarspeldbochten. Direct na de Pont du Saint Charles (bruggetje over de Isère) ging het behoorlijk omhoog, van bocht naar bocht, van kilometer naar kilometer (foto links). Mijn hartslag knalde meteen omhoog, maar ik had mij van te voren voorgenomen die zoveel mogelijk onder controle te houden: niet boven de 153. Dat was ook het advies van mijn cardioloog, bij wie ik sinds een jaar of twee onder behandeling ben: je mag hem best flink belasten, maar jaag ‘m nou niet over de kling. En als dat wel dreigde te gebeuren maakte ik een korte stop: even wat foto’s maken van de fabelachtige omgeving, even rustig wat drinken, hartslag terug naar 130 en dan weer verder.
Oranje shirt kon rekenen op veel bijval!
Op zich ging dat allemaal prima. Ik had een oranje wielershirt aan en dat leverde her en der wel wat aanmoedigingen op in de trand van ‘allez, le Hollandais’ of zoiets. Hoe hoger ik kwam, hoe minder ik het hoorde. Ik merkte ook gaandeweg dat hoe hoger ik kwam er steeds minder zuurstof in de lucht zat. En dat was ook aan de benen te voelen. De voorbereiding op deze tocht was tenslotte grotendeels in het water gevallen. In juni had ik last van Ischias, een beknelde zenuw in de onderrug. Bovendien scheurde ik half juni tijdens een potje strandvoetbal met m’n kleinzoon in Spanje een pees in m’n rechterschouder. (inderdaad ‘hoe dan?’). Tel daarbij het mindere weer in juni en juli en de voorbereiding was gewoon waardeloos.
Na bijna 12 kilometer klimmen…
Dus het was te verwachten dat het moeilijk zou worden, de laatste drie, vier kilometer gingen dan ook niet van harte, maar op karakter. Het kostte moeite, ik had verzuurde benen, maar na bijna 3,5 uur klimmen was ik boven. Langs de Leisiere-skilift, die ik swinters altijd neem naar de gletsjer, de laatste twee drie bochten, het oude kerkje op de top al in zicht en de borden met daarop de wegbewijzering Col de L’Iseran 2770 meter. De tijd en het gemiddelde zijn voor mij volstrekt onbelangrijk. Het feit dat ik het gered heb, in m’n eentje, is voor mij een persoonlijke overwinning. Ik daag mezelf graag zo af en toe uit met een mooie uitdaging en ben best trots dat het allemaal gelukt is. Dat was in 1992 en 1993 met die twee marathons, dat is nu in 2021 met de beklimming van de Col de L’Iseran. Volgend jaar wellicht weer een andere berg. Maar dan graag een iets betere voorbereiding!
Vlak voor de top van de Col de L’Iseran fietste ik langs de Leisiere-skilift, die mij swinters altijd naar de gletsjer van Val d’Isere brengt!
Vanavond doet collega Evert ten Napel zijn laatste commentaar bij een voetbalwedstrijd: Ajax-PSV in de Amsterdam Arena met als inzet de Johan Cruyff Schaal. Evert was een collega, die nèt een generatie voor mij zat: hij is acht jaar ouder en samen met Theo Reitsma, Eddy Poelman en Hugo Walker was hij jarenlang de stem van Studio Sport. Toen was er nog geen ESPN, geen RTL, geen SBS en geen Veronica. Toen was Studio Sport hèt programma, waar je met het bord op schoot nar het Eredivisie-voetbal keek. Evert stamt nog uit de tijd, dat een Europese wedstrijd alleen op tv kwam als het stadion uitverkocht was.
De NOS-ploeg die naar het WK in Italie in 1990 ging. Evert ten Napel rechts boven op de foto, ik onder midden op het bankje
Het pad van Evert en mij hebben elkaar regelmatig gekruist. Evert was ook afkomstig van Langs de Lijn, waar hij als TROS-medewerker jarenlang wedstrijden versloeg. Mijn komst bij Langs de Lijn liep ongeveer parallel met Evert’s vertrek naar Studio Sport. Niettemin werkten we veel samen. Niet in de laatste plaats omdat we elkaar vaak bij competitiewedstrijden tegenkwamen: Evert voor de tv, ik voor de radio. Hij begroette mij steevast met een wat norsig “Hé, Jansen!” . Dat was typisch Evert, een wat norsige Drent. Weet niet of dat alleen bij mij was. Evert en ik werkten samen. Dat was het. Geloof niet wat we ooit gezellig ergens een biertje hebben gedronken.
Alhoewel, misschien toch, op het WK 1990 in Italie. Evert en ik hadden allebei Milaan als uitvalsbasis. Evert had een huurauto van Studio Sport, een fraaie Fiat Croma. En we hadden ongeveer hetzelfde rooster: de groep met Brazilië, Schotland, Zweden en Costa Rica die in Genua speeldem en de groep met Belgie, Korea, Spanje en Uruguay met wedstrijden in Verona. En naar die wedstrijden reed ik dan samen met Evert naar toe. Evert deed het tv-commentaar, ik het commentaar voor de radio. We zullen onderweg best wel de nodige social talk gehad hebben. Ik kan me daar echter weinig van herinneren.
Verder heb ik Evert meegemaakt als ijshockeyverslaggever tijdens de Olympische Winterspelen in Calgary in 1988. Ik was presentator van de nachtuitzendingen op Radio 1 (toen nog Hilversum 1) en Evert verzorgde de flitsen van allerlei spannende ijshockeyduels in Calgary. En ook in mijn NCRV-tijd was Evert op zeker een regelmatige verslaggever in onze programma’s. Ook ben ik Evert nog eens tegengekomen in het Oostenrijkse Flachau, een skioord waar Evert’s dochter Carry skilerares was. Puur toeval: mijn eigen dochter Rayke was dat een paar jaar later daar ook!
Vanavond doet Evert dus zijn laatste wedstrijdcommentaar op televisie: Ajax-PSV om de Johan Cruyffschaal. Evert is 77 jaar en vind zelf dat het mooi geweest is. Dat besluit heb ik drie jaar geleden ook genomen: je kunt dat beter zelf doen, dan dat anderen je straks gaan zeggen dat het mooi geweest is. Evert: ga lekker genieten van je kinderen en kleinkinderen, ga lekker reizen, ga toeren op je Harley Davidson. Doe van alles wat je nog wilt voordat het te laat is. Dat doe ik ook en ik kan er best aan wennen, aan dit leven!
Ik ga vanavond kijken en vooral luisteren: ik denk dat er tijdens Evert’s laatste wedstrijd op televisie nog wel wat Evert-ten-Napel-klassiekers voorbij zullen komen.
Afgelopen weekend zag ik in het NOS-programma Andere Tijden Sport mooie beelden van Radio Tour de France, de zomerse versie van Langs de Lijn. Ik zag en hoorde al die (oud)collega’s: Theo Koomen, Fred Racké, Hennie Rückert, Leo Driessen, Sjors Fröhlich, Gio Lippens….en realiseerde me weer, dat ik ook ooit, bijna 30 jaar geleden, door de toenmalige NOS-radiosportbaas Ferry de Groot ben gevraagd om de Tour de France als verslaggever op de motor te doen. En ik zei na ampel beraad ‘nee’….!
Interview met Peter Winnen bij de Profronde van Valkenswaard in 1982
Ik weet nog precies wanneer het was. In december 1991 vroeg De Groot mij of ik Jorrit Jorritsma, de toenmalig schaats- en wielerverslaggever kon vervangen op de Olympische Winterspelen van Albertville in februari 1992. Er was een akkefietje tussen Jorritsma en de NOS –geen idee waar het over ging, maar het was blijkbaar nogal serieus- dat het elke verdere samenwerking blokkeerde. Als voorbereiding op de Winterspelen in Albertville, waar ik de openingsceremonie en het schaatsen zou gaan verslaan, mocht ik een aantal weekenden in januari naar Wereldbekerwedstrijden en trainingskampen in Inzell en Davos. Om de mensen van de schaatsploegen te leren kennen, voor zover ik die van interviews als presentator van NCRV zaterdagsport en NOS Langs de Lijn in die tijd al niet kende.
Na die Winterspelen moest ik opnieuw bij De Groot komen. “Jorritsma gaat ook niet voor de NOS naar de Tour de France. Is dat iets voor jou? Wil jij dat niet doen?”
“Ici Radio Tour de France…”
Nu moet ik toegeven dat ik in die tijd niet zoveel met wielrennen had. Ik was zelf fanatiek hardloper en was daar meer mee bezig dan met wielrennen. In oktober 1992 zou ik m’n eerste marathon gaan lopen! Natuurlijk, vanuit mijn vak had ik belangstelling voor wielrennen, maar de Tour de France als verslaggever doen in een periode dat ik juist altijd met vakantie ging? Juli was voor mij als voetbalcommentator van Langs de Lijn een maand zonder voetbal, een ideale maand voor mij om op vakantie te gaan. Naar de Tour gaan betekende dat ik in juli de hele maand weg zou zijn en aansluitend ook nog eens vier weken naar de Olympische Zomerspelen in Barcelona. Want dat stond ook al vast. Daar zou ik het tennistoernooi gaan verslaan en algemene nieuws-onderwerpen gaan maken. Twéé maanden aaneengesloten van huis! Dát kreeg ik privé niet geregeld. Van thuis uit ben ik altijd optimaal ondersteund als het om mijn werk voor de radio ging. Maar twee maanden aaneengesloten weg van thuis! Met een toen ook werkende echtgenote. En twee kinderen van 9 en 4, die zes weken zomervakantie hadden. En opa’s en oma’s die resp. in Berg en Dal en Oploo woonden. En wij in Baarn. Niet naast de deur dus. Dat kregen we echt niet voor mekaar. En dus zei ik na ampel beraad met het thuisfront ‘nee’ tegen het aanbod van Ferry de Groot. Ik weet het niet meer zeker, maar volgens mij is Sjors Frohlich het vervolgens gaan doen. En die deed het acht jaar lang en is nu burgemeester! 😉
Nu zelf fanatiek aan het fietsen!
Nu ik door een waardeloze rechterknie al een tijd niet meer kan hardlopen en sinds een paar jaar aan het racefietsen ben geslagen, komt dit verhaal nog wel eens naar boven. Af en toe als we met de fietsvriendengroep weg zijn. En afgelopen weekend weer, toen ik zat te kijken naar die leuke, memorabele aflevering van Andere Tijden Sport. Of ik er spijt van heb? Ja, natúúrlijk heb ik daar spijt van! Achteraf bezien had ik dat allemaal best mee willen maken. De winst in de derde etappe van Pau naar Bordeaux van Rob Harmelink, de zege van Jean Paul van Poppel in de 10e etappe van Luxemburg naar Straatsburg en de winst in de ploegentijdrit van de Panasonic-ploeg. En de uiteindelijke winst van Miguel Indurain. En de zevende plaats voor Erik Breukink. En misschien had ik het in de jaren daarná nog wel een paar keer gedaan. Maar moet ook zeggen dat ik dat besluit om het niet te doen destijds weloverwogen heb genomen. En dáár heb ik dan weer géén spijt van. Het waren toen tenslotte ook ‘Andere Tijden Sport’!
“Opa zijn is het mooiste dat er is!” Het werd mij van verschillende kanten verteld toen Julian ‘onderweg was’. Toen ik hem voor het eerst in mijn armen vasthield op 29 augustus 2015 had ik dat gevoel absoluut nog niet. Inmiddels weet ik wel beter. Van niets word ik gelukkiger dan van die kleine man; we zijn gelukkig heel veel samen, doen veel samen en we lijken ook best op elkaar.
Met Julian, enkele uren na zijn geboorte
Hij heeft dat af-en-toe felle, fanatieke, soms onredelijke en eigenwijze van z’n opa. Dat altijd willen winnen. Soms lijkt Julian wel een echte Jansen, terwijl hij toch echt ‘Santegoeds’ heet. Het lijkt er wel eens op of ik veel meer van Julian kan genieten dan vroeger van mijn eigen kinderen op die leeftijd. Maar dat is natuurlijk niet waar en het is ook geen eerlijke vergelijking. Nu ben ik opa, pensionado, heb alle tijd en sta heel anders in het leven dan pakweg 30, 35 jaar geleden; toen had ik veel oog voor m’n carrière als sportjournalist bij de NCRV en NOS, was voor m’n werk best veel van huis en had natuurlijk ook nog de verantwoordelijkheden thuis voor het gezin met eigen-huis-en-hypotheek.
Ik heb mij van de week weer verbaasd wat het met mij doet, toen Julian dinsdagochtend op de OK van het Catharina Ziekenhuis lag. Ik had daardoor al een slechte nacht met weinig slaap achter de rug en liep de hele ochtend doelloos wat in huis te ‘dozen’. En was blij toen dochter Rayke eind van de ochtend belde dat-ie weer bij was en ik naar het ziekenhuis mocht komen.
Julian bijna vijf jaar later: we lijken wel op elkaar! Toch?
Tja, kleinkinderen. En eind 2020 –medio december- komt er dus eentje bij. Want zoon Wouter en vriendin Sanne zijn in blijde verwachting. Benieuwd wat het gaat worden! Weer een kleinzoon? Of de eerste kleindochter? Mijn vader –toch enigszins van de oude stempel- vond het destijds wel belangrijk dat er een stamhouder zou komen. Voor hem was het wel een dingetje, dat het geslacht Jansen in zijn lijn niet zou uitsterven. Hij had geluk: met de komst van Wouter in 1983 werd zijn wens vervuld. Ik vind het eigenlijk nauwelijks belangrijk. Met alle echtscheidingen, daaruit voortvloeiende nieuwe (LAT)-relaties, alleenstaanden, samengestelde gezinnen, donorkinderen, draagmoederkinderen, adoptiekinderen en huwelijken tussen mannen en huwelijken tussen vrouwen kun je toch al geen fatsoenlijke stamboom meer maken. Ik heb het Julian laatst met een tekening en lijntjes proberen uit te leggen. Maar ik liep al snel vast in gestrande relaties.
Weer een kleinzoon? Of de eerste kleindochter?
Over stamboom gesproken: ik heb de stamboom aan moeders en vaders kant wel eens uitgeplozen. En kwam daarbij tot twee opmerkelijke voetbalverbindingen. Via mijn opa Willem Driessen, de vader van mijn moeder, ben ik blijkbaar verre familie van oud-PSV-voetballer Stan Valckx, de huidige technisch manager van VVV. Onze stamboom komt namelijk samen in Arcen en Well in Noord-Limburg: rond het jaar 1730 zijn er verbanden tussen de families Driessen, Schreven en Valckx in Arcen en Well te zien. En de moeder van mijn vader komt oorspronkelijk uit Breda: ze heet Catharina Verlegh (geb. 1886) en is een volle nicht van oud-NAC-voetballer en international Antoon ‘Rat’ Verlegh (geb. 1896), naar wie het stadion van NAC Breda is genoemd.
Maar: stamboom, stamhouder: ik hecht er niet zoveel waarde aan: een gezond kind met kansen in onze toch al turbulente maatschappij vind ik veel belangrijker. Voorlopig zijn kleinkinderen mijn grote geluk. Ik zie het als enorme rijkdom en kan niet wachten tot nummer twee er is!
Net als de meesten van jullie ben ik vandaag ook de vierde week van de ‘intelligente lockdown’ in gegaan. Het klinkt misschien stom, maar voor mij is er eigenlijk niet zo heel veel veranderd. Natuurlijk mis ik mijn sociale contacten, de vrijdagmiddag-borrel, contacten in de buurt, lekker met de fietsvrienden op toer, uit eten, dat soort dingen. Ik werkte natuurlijk al veel vanuit huis: dat is nu wat meer geworden. Interviewen doe ik niet meer fysiek, maar veel telefonisch. Of via Facetime of Skype. Dus ècht fysieke afspraken heb ik vrijwel niet meer.
De afgelopen twee weken heb ik twee video-interviews gedaan, met zo’n lange microfoonhengel: allemaal op afstand dus. Ik probeer verder ook zoveel mogelijk thuis te blijven. Ik doe twee, drie keer per week boodschappen, racefiets zoveel mogelijk alleen. Incidenteel met een sportmaatje, maar dan wel met in achtneming van de anderhalve meter. Zo goed als kwaad als dat dan lukt. En ik kan ook altijd op mijn balkon op de rollerbank fietsen (foto)
TV-kijken in z’n favoriete positie…
En ja, ik pas op mijn kleinzoon. Een paar keer per week. Dat klinkt tegenstrijdig bij de opvatting dat kleinkinderen beter even geen fysiek contact met opa’s en oma’s kunnen hebben, maar in ons geval is het even niet anders. Natuurlijk heb ik met mijn dochter en schoonzoon een risicoanalyse gemaakt. Want ik val met mijn 68 jaar in de risicogroep. Maar, los van het corona-virus zagen we elkaar toch al vrijwel iedere dag. Bovendien werken dochter èn schoonzoon beiden in cruciale beroepen. Dus ben ik –ook qua afstand met andere opa en oma’s- simpelweg de enige optie. Ik heb Julian uit proberen te leggen wat corona is: “Een erge griep en je kunt door hoesten en niezen andere mensen ziek maken. Dus we kunnen beter even niet knuffelen en kusjes geven. Kushandjes zijn voor nu ook even goed”.
We wassen wel tig keer per dag onze handen met desinfecterende zeep, in mijn hal staat op een sidetable een fles desinfecterende gel: iedereen die hier binnenkomt, maakt daar eerst z’n handen mee schoon. En ja, opa is wel oud, maar nog niet zó oud, dat er gevaar dreigt.
Fietsen op de rollerbank op het balkon
Je moet het een kind van 4.5 toch een beetje begrijpelijk uitleggen! Maar, Juul snapt het. Zegt hij. Hij heeft het er moeilijk mee dat-ie niet zo vaak kan knuffelen. Het is toch al zo’n knuffelkont. Dus hebben we de ‘beenknuffel’ uitgevonden. Knuffelen kan, maar dan pak je maar mijn been beet! Dat vind-ie fijn.
Verder werk ik veel. Maak momenteel veel verhalen voor het Eindhovens Dagblad, al dan niet corona-relateert. En dat is fijn, want hockeyclub Oranje-Rood bijvoorbeeld, heeft mijn werkzaamheden voor OranjeRoodTV even ‘on hold’ gezet. Geen probleem: ik snap dat. En zo is het ook met een aantal andere klussen, die voorlopig even niet doorgaan. In die zin heb ik de mazzel dat ik met AOW en pensioenuitkering in elk geval mijn vaste lasten kan betalen. Dus, lief hoor, maar over mij hoef je je ècht geen zorgen te maken. Ik ben gezond en probeer dat te blijven. Door goed en gezond te eten, door veel te sporten (drie keer per week de racefiets op), ik slaap goed en heb m’n hygiëne wat aangescherpt. En laat op gezette tijden wat alcohol door het bloed gieren. In de hoop dat ook dát een beetje helpt.
Juul speelt, kleurt, kijkt tv. Ik werk. gaat prima!!
Natuurlijk maak ik mij zorgen! Om mijn kleinkind, kinderen, schoonzoon, schoondochter, broer, zus, andere familie, vrienden, vriendinnen, alle lieve mensen in mijn sociale kring. Maar, we gaan straks zeker dat gezellige drankje op het terras weer drinken. En ja, alle uitgestelde etentjes (sushi!!) gaan we inhalen. Dat beloof ik. Ik vrees alleen dat dat nog wel enige tijd gaat duren. Mijn vakantietripjes naar Alicante en Sitges in april en mei zijn al geannuleerd; ook Ibiza half juni gaat er waarschijnlijk aan. Het zij zo. Ik heb zelfs nu al bedenkingen of mijn geboekte trip naar Los Angeles eind oktober wel kan doorgaan. Ik ben altijd een optimist en denk graag in oplossingen, niet in problemen. Maar iets in mij zegt dat we hier voorlopig nog niet van af zijn.
Ik ben freelance journalist.
Ik woon midden in de binnenstad van Eindhoven, ben een nieuwsjunk, muziek is mijn passie, ik hou van het bourgondische leven, gezellige mensen en lekker fietsen, schaatsen en skiën. De laatste jaren wat ‘verder weg’ aan het reizen. Passie voor USA en Spanje. Mijn blogs zijn vrij persoonlijk en gaan over privé en werk. Niettemin denk ik dat ze leuk zijn om te lezen.
Wil je meer over mij weten, check www.eddyjansen.nl. Of volg mij op Twitter: @eddyjansen