‘Hoe lang doe jij dit werk nou al?’ vroeg een goede vriend mij afgelopen zomer, toen wij onder het genot van een goed glas wijn op een terras aan een Spaanse costa zaten. Ik schrok van mijn eigen antwoord, want al terugtellend kwam ik uit op 36 jaar! Op 1 april 1974 begon ik als leerling-journalist bij dagblad De Gelderlander in Nijmegen. Dat was een goeie leerschool, waar ik de kneepjes van het vak leerde. Vanaf 1980, toen ik bij Omroep Brabant in Eindhoven ging werken, ging ik mij fulltime met sport bezig houden. Ongelooflijk hoe alles veranderd is met de komst van het digitale tijdperk. Ik stam nog uit de tijd dat kranten in lood werden opgemaakt, verhalen werden uitgewerkt op een typemachine en radio-interviews werden opgenomen op een bandje. Een tijdperk zonder e-mail, laptop, internet, mobiele telefoon, sms-sen, ftp en twitter. Ondenkbaar nu haast!
‘Wat was je geworden als je geen journalist was geworden?’ vroeg de vriend vervolgens, terwijl hij nog ’s inschonk. Geen idee, antwoordde ik. Mijn vader had graag gezien dat ik in verzekeringen was gegaan. Ik kom uit een echt Nationale Nederlanden-nest en hij zou het geweldig gevonden hebben als ik daar ook terecht gekomen zou zijn. Maar ik wilde –helaas voor hem- iets anders.
Al vanaf mijn jeugdjaren was ik verzot op voetballen. Ik woonde in mijn geboortestad Den Haag op een steenworp afstand van het Zuiderpark en zat iedere thuiswedstrijd bij ADO op de tribune. We hadden een seizoenkaart en de hele week stond in het teken van ADO. Ik knipte alles met betrekking tot ADO uit de kranten en verzamelde dat ik in plakboeken. Ik heb ze helaas niet meer! En als ik wist waar een speler woonde, geneerde ik mij niet om erheen te fietsen, aan te bellen en om een handtekening te vragen. Kees Aarts bijvoorbeeld woonde vlakbij.
Zelf voetbalde ik later bij OSC, een klein clubje in de Haagse wijk Mariahoeve. Later toen wij in Wassenaar woonden, werd dat Blauw Zwart en na onze verhuizing naar het oosten van het land, in 1969, heb ik nog een blauwe maandag bij Eendracht in Mook gespeeld. Ik was geen geweldige voetballer. Integendeel. Stijf links, wel snel, maar dan houdt het al gauw op. Doelpunten -als ik ze al maakte- waren meestal meer toeval dan wat anders. Zo’n mislukte voorzet die er bij de tweede paal indraaide. Of een toevallige intikker, die iedereen had gemaakt. Ik heb later ook nog getennist: zelfde verhaal. Meer ballen uít dan ín. Meer ballen in het net dan eróver! Maar sport en met name voetballen had mij wel te pakken en nog steeds! Ik denk dat daarom mijn keuze voor de journalistiek en later de sportjournalistiek wel te verklaren is. Als ik als voetballer of als tennisser niet vooraan kon staan, dan moest dat maar op een andere manier. Als journalist dus.
Vanaf mijn komst bij Omroep Brabant in 1980 kwam ik met PSV in aanraking en later, toen ik bij de NCRV en NOS Langs de Lijn werkte, ben ik PSV steeds intensief blijven volgen, ook al omdat ik hier inmiddels in de buurt van Eindhoven woonde. En het is mij gelukt: overal met mijn neus vooraan staan. Voor Omroep Brabant ging ik met PSV mee, thuis, uit, Europa in. Later bij NOS Langs de Lijn ging ik de hele wereld over. Mijn eerste interland was Spanje-Nederland in 1986 in Nou Camp in Barcelona. Ik deed in 1988 verslag van de memorabele Europa Cup-finale tussen PSV en Benfica, ik was als verslaggever op het EK in Duitsland en mocht later dat jaar naar mijn eerste Olympische Spelen, in Seoel. Later kwamen daar nog de EK’s en WK’s bij en ook de spelen in Barcelona, Albertville, Atlanta, en Sydney. Op de Spelen deed ik voornamelijk tennis, atletiek en later ook voetbal. En overal stond ik met mijn neus vooraan en interviewde grote sporters: van hardloopster Merlene Ottey tot tennisster Steffie Graf, van Carl Lewis tot Ivan Lendl, van Ben Johnson tot Jim Courier, van Alan Shearer tot Zinedine Zidane.
‘Is het nog even leuk als vroeger?’ vroeg de vriend bij het derde glas rosé. ‘Absoluut, maar zoveel anders! Het medialandschap is in die bijna 40 jaar ongelooflijk veranderd. Vroeger stond je als radioverslaggever met één collega van de tv op de trainer of ‘n speler te wachten. Nu staan er zeven televisiecamera’s te wachten en een veelvoud aan andere journalisten. Ik heb ooit Erica Terpstra als voorzitter van NOC#NSF eens voor Tennis Magazine geïnterviewd. Zij vertelde mij dat ze in het jaar 2000 van het IOC opdracht had gekregen om een mediaplan te schrijven voor eventuele Olympische Spelen in 2018 of 2022 in Nederland. ‘Onmogelijk!’ zei ze. Nu is niet te bedenken wat er in 2018 in medialand allemaal mogelijk is. Welke nieuwe technieken er zullen zijn. Wie had vijf jaar geleden van twitteren gehoord? Hoe kort kennen we social media als MSN, Facebook, LinkedIn of Hyves nog maar? Wie had 20 jaar geleden durven denken dat je goals van je favoriete club a la minute op je mobiele telefoon kunt bekijken? Om maar eens wat te noemen. In 1995–nog maar vijftien jaar geleden- kocht ik m’n eerste mobiele telefoon. Die deed het alleen in Nederland -áls je al dekking had- en niet in het buitenland. Het begrip sms-sen bestond nog niet. Kijk eens welke plaats je mobieltje nu in je leven inneemt! Ik doe er álles mee: smssen, pingen, whatsuppen, mailen, twitteren, hyven, facebooken, linkedinnen, zelfs bellen! Als ik hardloop, trackt-ie mijn route en registreert allerlei details. Alles kan bijna met dat ding. Door de voortschrijdende techniek is dus ook mijn werk, de journalistiek enorm veranderd, niet te vergelijken met 36 jaar geleden. Wel plezierig is dat die nieuwe techniek gelukkig geen invloed heeft op het eigenlijke werk: een goed interview, een mooie reportage of een flitsend live-verslag. Dat blijft vakwerk en daarin kan een (sport)journalist zich gelukkig nog steeds onderscheiden. In die zin is er eigenlijk ook weer helemaal níets veranderd.
De avond viel, de fles wijn was leeg. En ik realiseerde mij nóg eens dat ik best bevoorrecht ben om steeds met m’n neus vooraan te mogen staan. En dat ik het mooiste beroep van de wereld heb.