In 2012 zit ik 38 jaar in het vak. Op 1 april 1974 begon ik als leerling-journalist bij dagblad De Gelderlander in Nijmegen. Dat was een goeie leerschool, waar ik de kneepjes van het vak leerde. Ik stam nog uit de tijd dat kranten in lood werden opgemaakt, verhalen werden uitgewerkt op een typemachine en radio-interviews werden opgenomen op een bandje. Niks knippen-en-plakken. Een tijdperk zonder e-mail, laptop, internet, mobiele telefoon, sms-sen, ftp en twitter. Ondenkbaar nu haast! Wat dat betreft is er in die 38 jaar enorm veel veranderd.
In 1980 verhuisde ik van de krant naar de radio, naar Omroep Brabant. Daar maakte ik in het begin van de tachtiger jaren de introductie van de fax en Teletekst mee. En als ik op reportage ging, kreeg ik een semafoon mee, zodat de redactie mij kon oppiepen als ze mij nodig hadden. Ik moest dan zo snel mogelijk de redactie bellen, doorgaans –als je in de auto zat- bij het dichtstbijzijnde benzinestation.
Mijn eerste evenementenverslag voor Omroep Brabant waren de Paralympics in Arnhem in 1980. Ik deed daar live-reportages en interviews met een door de techneuten van Omroep Brabant verbouwd telefoontoestel, waar je een microfoon en een hoofdtelefoon op kon aansluiten. De telefoon was zeker de eerste twintig jaar van mijn journalistieke carrière de leidraad: de uitspraak in de tachtiger jaren van de strafzaak tegen Ajax in het beroemde ‘staafincident’ deed ik met de enige telefoon, die in de perskamer van de UEFA in Zürich aanwezig was. In 1986 speelde PSV in het Oekraïense Djepopretrovsk, ik was daar voor Langs de Lijn. Het koste veel moeite naar Nederland te bellen. Eenmaal gelukt maakten we met de telefoniste van de centrale in Amsterdam of Den Haag de afspraak dat er tien journalisten waren die allemaal hun stukjes moesten doorbellen. Zij schakelde steeds weer naar een andere redactie. Anno 2011 is dat ondenkbaar. Bij NOS Langs de Lijn ging ik de hele wereld over en maakte kennis met de voortschrijdende ontwikkeling van de techniek. Mijn eerste interland was Spanje-Nederland in 1986 in Nou Camp in Barcelona. Ik deed in 1988 verslag van de memorabele Europa Cup-finale tussen PSV en Benfica, ik was als verslaggever op het EK in Duitsland en mocht later dat jaar naar mijn eerste Olympische Spelen, in Seoel. Later kwamen daar nog de EK’s en WK’s bij en ook de spelen in Barcelona, Albertville, Atlanta, en Sydney. In Seoel, bij de Olympische Spelen, maakte ik kennis met de mobiele telefoon. Op sommige klussen kreeg ik er eentje mee, om daarmee de redactie –ook in Seoel- te kunnen bellen. Die Koreanen hadden dat toen al voor elkaar. Nieuwsgierig als ik was heb ik natuurlijk ook mee naar huis gebeld. En zelfs dát ging, hoewel de verbinding van een uiterst beroerde kwaliteit was. Geen idee trouwens wat dat belletje de NOS destijds heeft gekost! Twaalf jaar later, in Sydney, gebruikten we onze GSM’s. Uit kosten overweging met een Australische SIM-kaart. Tussen Seoel en Sydney zat slechts twaalf jaar!
Het medialandschap is in die bijna 40 jaar ongelooflijk veranderd. Vroeger stond je als radioverslaggever met één collega van de tv op de trainer of ‘n speler te wachten. Nu staan er zeven televisiecamera’s te wachten en een veelvoud aan andere journalisten. Ze twitteren, hebben een iPad en in no-time staat het nieuws op Twitter, Facebook of de website van de krant. Als het nieuws al niet eerder door de club zelf of door de sporter zelf naar buiten is gebracht.
Ik heb ooit Erica Terpstra als voorzitter van NOC#NSF geïnterviewd. Zij vertelde mij dat ze in het jaar 2000 van het IOC opdracht had gekregen om een mediaplan te schrijven voor eventuele Olympische Spelen in 2018 of 2022 in Nederland. ‘Onmogelijk!’ zei ze. Nu is niet te bedenken wat er in 2018 in medialand allemaal mogelijk is. Welke nieuwe technieken er zullen zijn? Wie had er vijf jaar geleden van twitteren gehoord? Hoe kort kennen we social media als MSN, Facebook, LinkedIn, Google+ of Hyves nog maar? Wie had twintig jaar geleden durven denken dat je goals van je favoriete club a la minute op je mobiele telefoon kunt bekijken? Om maar eens wat te noemen. In 1995–nog maar vijftien jaar geleden- kocht ik m’n eerste mobiele telefoon, zó groot dat-ie niet eens in m’n broekzak paste. Hij deed het alleen in Nederland -áls je al dekking had- en niet in het buitenland. Het begrip sms-sen bestond nog niet. Kijk eens welke plaats je mobieltje nu in je leven inneemt! Ik doe er álles mee: smssen, pingen, whatsappen, mailen, twitteren, hyven, facebooken, linkedinnen, filmpjes en foto’s uploaden, zelfs bellen! Als ik hardloop of op vakantie aan ’t skiën ben, trackt-ie mijn route en registreert allerlei details. Alles kan bijna met dat ding. Binnen twee minuten staat een kort filmpje van de training van bijvoorbeeld PSV online op Twitter of Facebook, waar volgers en vrienden weer op kunnen reageren. Filmpjes, foto’s en verhalen, die ik als freelance journalist maak, zet ik tegenwoordig op mijn server. De redacties voor wie ze bedoeld zijn hebben selectief toegang en kunnen ze er zó afhalen. Door de voortschrijdende techniek is dus ook mijn werk, de journalistiek enorm verandert en niet meer te vergelijken met 36 jaar geleden. Wel plezierig is dat die nieuwe techniek gelukkig geen invloed heeft op het eigenlijke werk: een goed interview, een mooie reportage of een flitsend live-verslag. En het brengen van nieuws, waar je als journalist natuurlijk een neus voor hebt! Dat blíjft vakwerk en daarin kan een (sport)journalist zich gelukkig nog steeds onderscheiden. In die zin is er eigenlijk ook weer helemaal níets veranderd.
Heerlijk die stukjes met nostalgie en toekomstzin! Enne… kwaliteit blijft het allerbelangrijkste. Offline en online! En dat zit wel snor bij jou.