In 1992 en 1993 liep ik, in Eindhoven, twee keer de hele marathon. Op dinsdag 10 augustus 2021 reed ik op de racefiets de Col de L’Iseran in de Franse Alpen omhoog: van 1500 naar ruim 2770 meter. Wát een tocht. Wát een afzien! Het voelde als mijn derde marathon.
De nacht van maandag op dinsdag was een onrustige nacht. Korte slaapjes afgewisseld met lang wakker liggen. De Col de L’Iseran: wat als ik het niet zou kunnen? Wat als ik niet de benen had om die klus te kunnen klaren? Wat als ik halverwege eigenlijk beter om zou kunnen keren en terug naar de auto rijden? Ik had de dag ervoor de Montée de Tignes gedaan: de laatste 10 km van de 9e Tour-etappe van dit jaar. Ook strak omhoog met finish op 2100 meter. En dat voelde goed en gaf dus hoop. Of toch niet?
Uiteindelijk viel ik weer in slaap en werd tegen acht uur wakker. Douchen, ontbijten, weer- en windbericht op m’n iPhone checken en alles klaarmaken voor de grote tocht. De benen voelden goed, maar de vraag was of dat ook na 10 kilometer nog zo was. Er zat wat onzekerheid in m’n hoofd.
Het ontbijt was in mijn B&B prima geregeld: verse croissants, prima jam, iets tè lauwe koffie, maar goed genoeg om een kleine bodem te leggen voor de beklimming van de Col de L’Iseran die dag. Vanaf mijn B&B, gelegen in Tignes Le Brévières, was de top van de Col de L’Iseran zo’n 25 kilometer. Start op 1500 meter, einde op 2770 meter. Maar Claude, de maître van het B&B, had mij al gezegd beter met de auto naar Les Dailles te rijden, tot vlak vóór Val d’Isere. De drie tunnels tussen Les Brévières en Les Dailles waren te gevaarlijk voor fietsers. Bovendien werd er gewerkt aan de weg. Dus: beter starten op de camper-parkeerplaats in Les Dailles, precies 18 km tot de top van de Col de L’Iseran. Een advies dat ik ter harte heb genomen.
De zon kwam weldadig achter de bergtoppen tevoorschijn, toen ik net na half tien mijn Audi op de camper-parkeerplaats in Les Dailles stuurde. Ik was niet de enige die vanaf die plek richting de Col de L’Iseran ging. Dat schept meteen een band, maar ik was wel alleen toen ik na een kwartiertje vertrok. De grootste fout die ik zou kunnen maken was met iemand mee op rijden. Ik zou en moest m’n eigen tempo rijden. In iemands wiel gaan zitten zou een grote misrekening kunnen betekenen.
De eerste zes, zeven kilometer waren redelijk vlak tot venijnig oplopend (foto boven). Het was in elk geval een stuk waarop je lekker in je ritme kon komen. Lekker een beetje rondkijken naar het steeds ruiger wordende landschap. Het voelde goed en vond dit een prima begin. In de Alpen staat het voorblad steevast op het binnenblad: ik had ook nu genoeg ruimte om lekker mee te draaien. Onderweg, bij 13 km even een korte stop gemaakt voor een foto. Daarna door tot ik een parkeerplaats zag. Ik hoopte dat ze daar een ‘snelle’ koffie zouden hebben. Maar dat was ijdele hoop.
Het was het einde van die lange aanloop en het begin van de eerste haarspeldbochten. Direct na de Pont du Saint Charles (bruggetje over de Isère) ging het behoorlijk omhoog, van bocht naar bocht, van kilometer naar kilometer (foto links). Mijn hartslag knalde meteen omhoog, maar ik had mij van te voren voorgenomen die zoveel mogelijk onder controle te houden: niet boven de 153. Dat was ook het advies van mijn cardioloog, bij wie ik sinds een jaar of twee onder behandeling ben: je mag hem best flink belasten, maar jaag ‘m nou niet over de kling. En als dat wel dreigde te gebeuren maakte ik een korte stop: even wat foto’s maken van de fabelachtige omgeving, even rustig wat drinken, hartslag terug naar 130 en dan weer verder.
Op zich ging dat allemaal prima. Ik had een oranje wielershirt aan en dat leverde her en der wel wat aanmoedigingen op in de trand van ‘allez, le Hollandais’ of zoiets. Hoe hoger ik kwam, hoe minder ik het hoorde. Ik merkte ook gaandeweg dat hoe hoger ik kwam er steeds minder zuurstof in de lucht zat. En dat was ook aan de benen te voelen. De voorbereiding op deze tocht was tenslotte grotendeels in het water gevallen. In juni had ik last van Ischias, een beknelde zenuw in de onderrug. Bovendien scheurde ik half juni tijdens een potje strandvoetbal met m’n kleinzoon in Spanje een pees in m’n rechterschouder. (inderdaad ‘hoe dan?’). Tel daarbij het mindere weer in juni en juli en de voorbereiding was gewoon waardeloos.
Dus het was te verwachten dat het moeilijk zou worden, de laatste drie, vier kilometer gingen dan ook niet van harte, maar op karakter. Het kostte moeite, ik had verzuurde benen, maar na bijna 3,5 uur klimmen was ik boven. Langs de Leisiere-skilift, die ik swinters altijd neem naar de gletsjer, de laatste twee drie bochten, het oude kerkje op de top al in zicht en de borden met daarop de wegbewijzering Col de L’Iseran 2770 meter. De tijd en het gemiddelde zijn voor mij volstrekt onbelangrijk. Het feit dat ik het gered heb, in m’n eentje, is voor mij een persoonlijke overwinning. Ik daag mezelf graag zo af en toe uit met een mooie uitdaging en ben best trots dat het allemaal gelukt is. Dat was in 1992 en 1993 met die twee marathons, dat is nu in 2021 met de beklimming van de Col de L’Iseran. Volgend jaar wellicht weer een andere berg. Maar dan graag een iets betere voorbereiding!

Geef een reactie